Technische gassen in bedrijfsruimten
In productieruimtes wordt er soms met onder hoge druk vloeibaar gemaakte gassen gewerkt. Voorbeelden:
- Verdoven van kuikens met zuurstof en kooldioxide,
- Het direct of indirect koelen met kooldioxide of direct met stikstof,
- Het indirect koelen met ammoniak als koelmiddel,
- Het atmosferisch verpakken van verse levensmiddelen.
Risico
Doordat stikstof en kooldioxide zuurstofverdringende gassen zijn kunnen deze een gevaar opleveren voor mensen in deze ruimtes.
Ammoniak is een giftig gas, dat bij hoge concentraties brandwonden aan huid en luchtwegen kan veroorzaken en dat bij een concentratie van 15 - 30 volumepercentage in lucht explosief kan zijn.
Om de gewenste luchtkwaliteit in werkruimtes te kunnen waarborgen dient ongewenste vermenging van de lucht met deze gassen te worden voorkomen.
Verhoging van de zuurstofconcentratie in lucht bevordert verbrandingsprocessen. Sommige materialen, die in een normale atmosferische omgeving onbrandbaar zijn kunnen bij een zuurstofgehalte boven 23 % brandbaar worden.
Eisen
Stikstof (N2)
1. In betreedbare ruimten waar vloeibare stikstof wordt opgeslagen of toegepast, wordt het zuurstofgehalte permanent gemeten met een vast opgestelde detector in de volgende situaties:
a. In ruimten kleiner dan 100 m3 inhoud waar de luchtverversing van de totale inhoud van de ruimte minder dan vier keer per uur bedraagt;
b. In ruimten groter dan 100 m3 inhoud waar de luchtverversing van de totale inhoud van de ruimte minder dan twee keer per uur bedraagt.
2. Indien in situaties als bedoeld in het eerste lid een stationaire meting redelijkerwijs niet uitvoerbaar is, wordt voordat de ruimte wordt betreden, alsmede tijdens het verblijf in die ruimte, het zuurstofgehalte gemeten met een draagbare detector.
3. De detectoren, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn voorzien van CE-markering en hebben: een vooralarm dat in werking treedt wanneer de zuurstofconcentratie in de ruimte 19 volumeprocent bedraagt; een hoofdalarm dat in werking treedt wanneer de zuurstofconcentratie in de ruimte lager is dan 18 volumeprocent.
4. Bij een zuurstofconcentratie van 18 volumeprocent of lager worden maatregelen getroffen om de toegang tot de ruimte te beletten of wordt de ruimte alleen betreden met gebruik van onafhankelijke ademhaling beschermingsmiddelen.
5. De goede werking van de detector blijft gewaarborgd door middel van periodiek onderhoud en deskundige controle.
6. Deze beleidsregel is niet van toepassing voor ruimten waarin de aanwezige hoeveelheid vloeibare stikstof minder dan 3,0 kg bedraagt.
Opmerking
Deze regeling geldt alleen voor activiteiten waarbij vloeibare stikstof wordt toegepast. Bij het gebruik van gasvormige stikstof is het niet te verwachten dat ongemerkt grote hoeveelheden vrij komen.
Koolstofdioxide (CO2)
1. In betreedbare ruimten waar kooldioxide wordt opgeslagen of toegepast, of andere verpakkingen waarin zich kooldioxide bevindt, wordt het kooldioxidegehalte permanent gemeten met een vast opgestelde detector in de volgende situaties:
a. In ruimten kleiner dan 100 m3 inhoud waar de luchtverversing van de totale inhoud van de ruimte minder dan vier keer per uur bedraagt;
b. In ruimten groter dan 100 m3 inhoud waar de luchtverversing van de totale inhoud van de ruimte minder dan twee keer per uur bedraagt;
2. Indien ventilatie wordt toegepast vindt afzuiging dicht bij de bodem (op ca. 25 cm boven de bodem) plaats;
3. Indien in situaties als bedoeld in het eerste lid een stationaire meting redelijkerwijs niet uitvoerbaar is wordt voordat de ruimte wordt betreden alsmede tijdens het verblijf in die ruimte het kooldioxidegehalte gemeten met een draagbare detector.
4. De detectoren, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn voorzien van CE markering en hebben:
a. Een vooralarm dat in werking treedt wanneer de kooldioxideconcentratie in de ruimte 1,5 volumeprocent bedraagt;
b. Een hoofdalarm dat in werking treedt wanneer de kooldioxideconcentratie in de ruimte 3,0 volumeprocent bedraagt.
5. Bij overschrijding van een kooldioxideconcentratie van 3,0 volume-procent worden maatregelen getroffen om de toegang tot de ruimte te beletten dan wel wordt de ruimte alleen betreden met gebruik van onafhankelijke ademhalingsbeschermingsmiddelen.
6. De goede werking van de detectoren, bedoeld in het eerste en tweede lid, is gewaarborgd door middel van periodiek onderhoud en deskundige controle.
7. Deze voorschriften zijn niet van toepassing op:
a. Ruimten waarin de aanwezige hoeveelheid kooldioxide minder dan 3,0 kg bedraagt;
b. Kooldioxide in kleine draagbare brandblusapparaten tot 20 kg.
Maatregelen bij het vrijkomen van grote hoeveelheden CO2:
Het inademen van CO2 in geconcenreerde vorm is gevaarlijk voor de mens. Daarom mag de ademlucht geen grote concentratie CO2 bevatten. De volgende veiligheidsmaatregelen zijn in dit opzicht belangrijk:
• CO2-installaties dienen te allen tijde gesloten te blijven. Lekkages moeten onmiddellijk gedicht worden.
• CO2-gas uit een installatie of uit een veiligheidsklep moet naar de buitenlucht worden afgevoerd.
• Ruimtes met CO2-installaties moeten afdoende ventilatie hebben.
• Ruimtes waarin zich grote hoeveelheden CO2 hebben opgehoopt, mogen uitsluitend met een onafhankelijke adembescherming (perslucht) worden betreden. Dat geldt ook wanneer in een ruimte personen een ongeluk hebben gehad die dringend hulp nodig hebben.
Wanneer onverwachts CO2 vrijkomt, dient iedereen onmiddellijk vooral lager gelegen ruimtes (besloten ruimtes zoals kelders en tanks) te verlaten, omdat hier het gevaar van een te hoge CO2-concentratie bijzonder groot is.
Opmerking
Toepassing: De regels zijn bedoeld voor situaties waarbij (eventueel ongemerkt) een relatief grote hoeveelheid kooldioxide in een ruimte vrij komt of kan komen (toepassing van vloeibare kooldioxide en droogijs).
Stationaire CO2-blusinstallaties
Stationaire CO2-blusinstallaties mogen, als ze moeten worden gelest of bij een noodtoestand, uitsluitend in werking worden gezet als er zich binnen deze gevarenzone geen personen bevinden. Wanneer kooldioxide via leidingschachten, wandopeningen, ventilatie- of airconditioninginstallaties in andere ruimtes terech kan komen, behoren ook deze tot de gevarenzone.
Ammoniak (NH3)
Aanleg ammoniakinstallaties
- De ammoniakinstallatie is aangelegd door een deskundig bedrijf.
- Laat alle wijzigingen van de ammoniakinstallatie onder toezicht van een deskundige firma uitvoeren.
- Zowel tijdens normaal gebruik als bij noodsituaties is het nodig specifieke kennis te hebben van de werking van de ammoniakinstallatie en de veiligheden die hierin zijn ingebouwd. Daarom zijn er specifieke medewerkers aangewezen die hiervoor zijn opgeleid en als enige bevoegd geacht worden om de installatie te bedienen en daar werkzaamheden aan te verrichten. Om continuïteit te waarborgen moeten er voldoende opgeleide medewerkers aanwezig zijn.
Bewakingssystemen ammoniakinstallatie
De ammoniakinstallaties zijn uitgerust met detectiesystemen, alarmeringssystemen, noodstopsystemen, uitbloksystemen, automatische inschakeling van ventilatiesystemen. Daarnaast zijn er voorzieningen om machines en installaties in de omgeving van de ammoniakinstallaties uit te schakelen bij noodsituaties. Ook zijn er voorzieningen om eventuele lek op te vangen. Volg hierbij de voorschriften uit PGS 13. Omdat de werking van deze voorzieningen kritisch is, worden al deze componenten regelmatig getest op basis van een periodiek schema. Laat deze testen uitvoeren een door deskundige.
- Maak een programma voor preventief onderhoud en testen van alle veiligheidsvoorzieningen van de ammoniakinstallatie.
- Zorg dat iedere aangewezen medewerker ten minste jaarlijks een test uitvoert om scherp te blijven op de handelingen die nodig zijn in noodsituaties.
- Ga na of het bewakingssysteem van de ammoniakinstallatie voldoet aan PGS-13 en neem waar nodig maatregelen.
Noodprocedure ammoniakinstallatie
Omdat ammoniakinstallaties grote incidenten kunnen veroorzaken is vereist dat exact bekend is wat er gedaan moet worden als zich een calamiteit voordoet. Dat kan een lekkage in het systeem zijn, maar ook onheil dat van buiten de installatie komt. Zet dus een noodprocedure met een stappenplan op wat er bij deze scenario's achtereenvolgens gedaan moet worden, wie daar gezag over voert/beslissingen in neemt en wie de handelingen verricht. Let er op dat er altijd genoeg medewerkers aanwezig zijn die bekwaam zijn om de procedure in te vullen (denk aan nachtdienst, vakantie, ziekte). Besteed ook aandacht aan training van BHV-ers op dit specifieke punt.
Veiligheidsvoorzieningen ammoniakinstallatie
- Het is van groot belang dat die veiligheidssystemen het blijven doen, ook als de stroom uitvalt. Kunnen de aangewezen medewerkers gealarmeerd worden als de telefooninstallatie niet meer werkt? Bij deze kritieke systemen zal steeds bekeken moeten worden tot op welk niveau veiligheden ingebouwd moeten worden voor uitzonderlijke situaties bv een noodstroomvoorziening op kritieke componenten.
- Ga met het team na wat er in de verschillende situaties nodig is om redelijkerwijs te waarborgen dat de veiligheden blijven werken.
- Rust zo nodig medewerkers uit met tweevoudige communicatie (mobiele telefoon, semafoon).
- Bevat de installatie meer dan 5000 kilo ammoniak, dan moet met een Aanvullende RI&E (ARIE) ondermeer nagegaan worden of de veiligheidssystemen adequaat zijn. De ARIE voldoet aan de wettelijke eisen zoals opgenomen in de Arbowet artikel 5 en Arbobesluit artikel 2.2 – 2.5
Herstarten ammoniakinstallatie
Het systeem moet zodanig ontworpen zijn dat na het stilleggen vanwege een noodstop het systeem niet automatisch weer in werking kan gaan. Iemand met voldoende kennis van zaken bekijkt welke gevolgen er in het systeem zijn opgetreden door de noodstop. Ook wordt eerst een controle gedaan of alle veiligheden ook weer ingeschakeld zijn voordat de ammoniakinstallatie wordt opgestart.
Omgeving ammoniakinstallatie
- Als er iets mis gaat met de ammoniakinstallatie kan er ammoniakdamp verspreiden met risico op gezondheidsschade of brand/explosie. De ammoniakinstallatie is zo geplaatst dat bij het vrijkomen van damp deze niet bij de medewerkers of bij ontstekingsbronnen kan komen. Let dus ook op waar de damp naar toe kan gaan in geval van calamiteiten. Is er geen aanzuiging naar de klimaatbeheersing of naar aangrenzende ruimtes waar medewerkers aanwezig zijn?
- Breng zo nodig een compartimentering aan zodat ontstekingsbronnen afgeschermd zijn van ruimte met ammoniakinstallatie.
- Verder moeten er geen grote ontstekingsbronnen in de buurt van de installatie aanwezig zijn. Alle motoren in de buurt zijn voldoende geaard. Er zijn geen verbrandingsinstallaties in de directe omgeving. Zie voor de exacte vereisten PGS 13.
Wensen
Zuurstof (O2)
Bij gebruik van zuurstof voor het verdoven van kuikens wordt in de betreffende ruimte een detectiesysteem aangelegd, welke een optisch vooralarm geeft bij een overschrijding van de 22 % grens. Indien het vooralarm wordt geactiveerd zal z.s.m. de oorzaak van het verhoogde zuurstofgehalte worden achterhaald, gevolgd door maatregelen, die elk risico die het gevolg is van het verhoogde O2 gehalte doet wegnemen.
Bij gebruik van zuurstof voor het verdoven van kuikens wordt in de betreffende ruimte een detectiesysteem aangelegd, welke een akoestisch hoofdalarm in werking stelt bij een overschrijding van de 23%-grens. Bij overschrijding van deze grens wordt de hoofdkraan van de zuurstoftoevoer gesloten en worden maatregelen getroffen om de toegang tot de ruimte te beletten.
Zie ook
Brochure "veilig werken met stof"