Beleid gevaarlijke stoffen
Werknemers in de pluimveeverwerkende industrie kunnen in aanraking komen met enkele gevaarlijke stoffen. Denk aan
- aroma’s en kruiden(mixen),
- koelstoffen,
- accuzuren en -gassen,
- verpakkingsgassen,
- schoonmaakmiddelen,
- kooldioxide (bij droogijs en atmosferisch verdoven),
- koolmonoxide (bij het roken van producten),
- reststoffen en chemicaliën bij zuiveringsinstallaties,
- middelen voor plaagdierbestrijding,
- lasrook, spuitbusjes en andere chemische hulpmiddelen bij de technische dienst.
Het is van belang om de gevaarlijke stoffen die in het bedrijf gebruikt worden of vrijkomen grondig in kaart te brengen en waar nodig beschermende maatregelen te treffen. De werkgever heeft de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en gezondheid van medewerkers die bloot worden gesteld aan gevaarlijke stoffen.
Gevaarlijke stoffen en mengsels die door het bedrijf zijn ingekocht, zijn door hun etiket herkenbaar als gevaarlijke stof. Op het etiket is namelijk te zien als de stof is ingedeeld in een gevaarklasse, wat de risico’s zijn en welke beschermende maatregelen nodig zijn. De leverancier moet ook zorgen voor een veiligheidsinformatieblad met uitgebreide informatie over de stof.
Stoffen die onverpakt worden aangeleverd, bijvoorbeeld in bulk, zijn niet voorzien van een etiket. De gegevens over de stof moeten dan worden verstrekt zoals bepaald in de vervoerswetgeving.
Er zijn ook gevaarlijke stoffen die vrijkomen door slijtage of door bewerking, zoals lasrook. Uiteraard is er daar ook geen sprake van etiket.
Door de overheid is een aantal ‘zeer zorgwekkende stoffen’ aangewezen. Dat zijn onder meer de kankerverwekkende stoffen (carcinogeen), de mutagene stoffen (veranderen het genetisch materiaal van een mens) en de reprotoxische stoffen (giftig voor de voortplanting, ofwel de CMR-stoffen. Tweemaal per jaar wordt door het ministerie van SZW een geactualiseerde lijst van CMR-stoffen gepubliceerd. Het doel van de overheid is deze stoffen te weren. In het Arbobesluit zijn aanvullende eisen voor deze stoffen opgenomen. Voor kankerverwekkende en mutagene stoffen geldt bovendien een wettelijke vervangingsplicht: als een kankerverwekkende stof vervangen kan worden moet dit altijd gebeuren. Economische afwegingen spelen hierbij geen rol.
Risico
Gevaarlijke stoffen zijn stoffen die door hun eigenschappen een gevaar voor de gezondheid van werknemers kunnen opleveren. Blootstelling kan plaatsvinden langs drie wegen: bij inademen, huidcontact en inslikken. Bij het ontbreken van een adequaat beleid rond gevaarlijke stoffen is er een grotere kans op gezondheids- of veiligheidseffecten.
Eisen
In artikel 4.2 van het Arbobesluit is voorgeschreven dat een werkgever een inventarisatie maakt van de gevaarlijke stoffen waar in het bedrijf mee gewerkt wordt en/of vrij kunnen komen. In dat register zijn per stof ondermeer opgenomen:
– de identiteit en gevaren van de stof
– de manier waarop blootstelling aan de stof kan plaatsvinden en de blootstellingroute (inademing, via de huid, of inslikken);
– de werkzaamheden met de stof;
– de grenswaarde;
– de meetstrategie
– de resultaten van de blootstellingsmeting of -beoordeling in verhouding tot de grenswaarde;
– de te nemen maatregelen in een plan van aanpak;
– de genomen maatregelen
Voor kankerverwekkende stoffen en processen (carcinogeen), stoffen die het genetisch materiaal van een mens veranderen (mutageen) en ook voor stoffen die giftig zijn voor de voortplanting (reprotoxisch) gelden aanvullende registratieverplichtingen (Arbobesluit artikel 4.2a en 4.13). Zoals het aantal blootgestelde medewerkers, de jaarlijkse hoeveelheid van de stof in het bedrijf, het soort werk en de genomen maatregelen. Verder moet een bedrijf de reden van gebruik vastleggen. Ofwel: waarom vervanging van een kankerverwekkende of mutagene stof technisch onmogelijk is.
Grenswaarden geven de grens aan van de hoeveelheid stof waaraan een werknemer maximaal blootgesteld mag worden. Als de blootstelling onder die grens ligt, zou de werknemer, gezien de huidige wetenschappelijke kennis, geen gevaar lopen voor zijn veiligheid of gezondheid. Voor zo’n 180 gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld lasrook, gelden er wettelijke grenswaarden. Ze zijn te vinden in bijlage 13 van de Arboregeling.
Voor alle andere gevaarlijke stoffen dient de werkgever zelf te bepalen aan welke concentratie een werknemer ten hoogste blootgesteld mag worden. Vaak kunnen buitenlandse normen en veiligheidsinformatiebladen (VIB’s) van de leverancier hierbij behulpzaam zijn. Bedenk daarbij dat een grenswaarde alleen van toepassing is op de in het VIB omschreven manier van werken. Als in een bedrijf een andere manier van verwerken wordt gebruikt, meld dat aan de leverancier, zodat deze informatie kan verstrekken voor het vaststellen van een grenswaarde die voor die bewerking van toepassing is.
NB Zo’n veiligheidsinformatieblad mag maximaal 3 jaar oud zijn. Zie toe dat leveranciers van gevaarlijke stoffen binnen die termijn een recenter exemplaar verstrekken.
Zowel de publieke grenswaarden, die door de overheid zijn vastgesteld, als de grenswaarden die door het bedrijf zelf hebben een belangrijke functie. Ze zijn nodig om in een bedrijf na te kunnen gaan of de blootstelling van werknemers aan een bepaalde stof hun gezondheid bedreigt. Om dat te kunnen bepalen, dient de werkgever de volgende stappen te zetten:
1. Beoordeel de blootstelling
De werkgever stelt per werksituatie vast in welke mate werknemers aan een stof worden blootgesteld. Het bepalen van de blootstelling kan op drie manieren;
- Bij sommige stoffen zijn bij het door de leverancier geleverde Veiligheidsinformatieblad (VIB) bijlagen met blootstellingscenario’s opgenomen. Als men in uw bedrijf volgens dit scenario werkt, dan kunt u deze bijlage gebruiken bij de blootstellingsbeoordeling
- Er worden op een deskundige manier metingen verricht om de blootstelling te bepalen, bv door medewerkers uit te rusten met een ‘kastje’ dat de blootstelling registreert.
- Het bedrijf maakt gebruik van een geaccepteerde beoordelingsmethode om tot schattingen te komen. Doorgaans zijn dat digitale instrumenten, waar de gebruiker de specifieke gegevens van de eigen werksituatie kan invullen. Door gebruik te maken van dit instrument zijn geen metingen nodig Vaak zijn het bewerkelijk systemen die niet zonder instructie gebruikt kunnen worden.
De meest bekende is het digitale instrument Stoffenmanager. Onlangs is bepaald dat bij meer dan 35 stoffen voor het gebruik van Stoffenmanager betaald moet worden. Een alternatief is ECETOC TRA.
En in de arbocatalogus voor de metaalsector is een erkende tool opgenomen om zonder metingen de blootstelling aan lasrook te beoordelen.
Door de blootstelling te meten of te en beoordelen voldoet de werkgever aan de verplichting tot het laten uitvoeren van een nadere inventarisatie gevaarlijke stoffen, als onderdeel van de RI&E. Zorg voor een goede vastlegging van de metingen of beoordelingen.
Als met veel stoffen wordt gewerkt, begin dan met de stoffen die het meeste risico opleveren. Werk daarna stapsgewijs verder, totdat alle gevaarlijke stoffen geïnventariseerd en beoordeeld zijn. Dit voorbeeld van een prioriteringssystematiek, opgesteld door Inspectie SZW kan daarbij behulpzaam zijn.
2. Vergelijk de blootstelling met de grenswaarde en pas zo nodig maatregelen toe
Als de blootstelling onder de grenswaarde blijft, kan aangenomen worden dat de gezondheidsrisico’s beheerst zijn. Is de blootstelling hoger dan de grenswaarde, dan zullen meteen (tijdelijke) maatregelen getroffen moeten worden. Omvangrijke aanpassingen worden opgenomen in het plan van aanpak.
3. Zorg voor borging
Na verloop van tijd zullen bovenstaande stappen opnieuw gezet moeten worden, bijvoorbeeld bij een nieuwe RI&E-ronde. En zo nodig ook tussentijds; bij gebruik van andere stoffen en bij andere manier van verwerking. Of als een publieke grenswaarde wordt aangepast of een VIB wordt herzien.
Bovendien zal de werkgever moeten zorgen dat de blootstelling niet onnodig toeneemt, door voorlichting, onderricht en toezicht te organiseren. Ook zal de werkgever moeten vastleggen hoe met gevaarlijke stoffen moet worden omgegaan bij noodsituaties.
Door het zetten van bovenstaande stappen voldoet de werkgever aan de verplichting tot het uitvoeren van een verdiepende RI&E-onderzoek naar gevaarlijke stoffen.
Als de blootstelling de grenswaarde overtreedt, zijn onmiddellijk (tijdelijke) maatregelen nodig.
Het Arbobesluit (artikel 4.4) schrijft voor dat de risico’s in een bepaalde volgorde moeten worden aangepakt. Dat heet de arbeidshygiënische strategie en ziet er als volgt uit:
1. Aanpak bij de bron
Blootstelling aan gevaarlijke stoffen zo veel mogelijk voorkomen. Mogelijkheden daarvoor zijn:
- zo weinig mogelijk gevaarlijke stoffen gebruiken;
- andere stoffen gebruiken die minder gevaarlijk zijn;
- stoffen in andere vorm gebruiken, bijvoorbeeld pasta in plaats van poeders;
- zoveel mogelijk toepassen van gesloten systemen;
- de noodzaak van overtappen of overstorten minimaliseren of uitbannen,
2. Technische maatregelen
Als stap 1 niet mogelijk blijkt, worden technische maatregelen toegepast om blootstelling te verminderen. Bijvoorbeeld wordt verontreinigde lucht doeltreffend afgevoerd. Afzuiging bij de bron is effectiever dan algemene afzuiging in de ruimte. Een andere mogelijkheid is zorgen dat het werk in gescheiden ruimten plaatsvindt.
3. Organisatorische maatregelen
De duur van de blootstelling en/of het aantal blootgestelde werknemers wordt zo klein mogelijk gemaakt. Dat is mogelijk door bijvoorbeeld taakroulatie of door het verplaatsen van werkzaamheden met behoorlijke blootstelling naar plekken of tijdstippen waar weinig medewerkers aanwezig zijn.
4. Persoonlijke beschermingsmiddelen
Als bovenstaande maatregelen onvoldoende helpen, moeten persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking worden gesteld, zoals adem- of huidbeschermingsmiddelen. De duur van het dragen wordt tot het strikt noodzakelijke beperkt. Het beschermingsmiddel moet zodanig zijn dat de blootstelling daarmee onder de grenswaarde komt en moet geschikt zijn voor de werkzaamheden. Het is aan te bevelen de keuze voor een PBM samen met de betrokken medewerkers te doen. De werkgever dient de PBM kosteloos te verstrekken, en aan te geven wanneer welke beschermingsmiddelen in te zetten zijn, en hoe ze op een juiste wijze te gebruiken, schoon te houden, enzovoort.
In het Veiligheidsinformatieblad van de stof is te lezen welke concrete maatregelen bescherming kunnen bieden.
Houd het register van gevaarlijke stoffen actueel door een procedure af te spreken dat als afdelingen, zoals technische dienst of schoonmaak, nieuwe chemische producten willen aanschaffen, zij dat melden bij een centraal punt in het bedrijf. Dit om wildgroei te voorkomen.
Of zet nog een stap verder en leg in de inkoopprocedure vast dat inkoop van nieuwe gevaarlijke stoffen alleen plaats mag vinden na een toetsing door een op dit terrein deskundig persoon in de organisatie.
Er dient voorlichting en onderricht te worden gegeven over de mogelijke gevaren van het werken met gevaarlijke stoffen. Ze worden gegeven bij indiensttreding en worden regelmatig herhaald.
In de voorlichting en het onderricht komen in ieder geval aan de orde:
– De werkzaamheden waarbij blootstelling aan gevaarlijke stoffen mogelijk is, op cruciale plekken en momenten in het werkproces, bijvoorbeeld bij revisie en reiniging, bij het omtappen van chemische stoffen in kleine verpakkingen.
– De gezondheidsrisico’s van de chemische stoffen en de grenswaarden.
– De informatie over veiligheids– en gezondheidsrisico’s vanuit de leverancier, op een begrijpelijke wijze verwoord.
– Het veilig omgaan met de gevaarlijke stoffen, bijvoorbeeld bij het al of niet bewaren van kleine resthoeveelheden.
– De procedures die werknemers moeten hanteren.
– De wijze waarop de risico’s gesignaleerd kunnen worden.
– Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Medewerkers die met gevaarlijke stoffen werken krijgen ook een schriftelijke handleiding in een voor hen begrijpelijke taal en/of beeld aangeboden. Om te beginnen bij het starten van werkzaamheden. De voorlichting en instructie is zijn goed afgestemd op de doelgroep; dus ook geschikt voor medewerkers die laaggeletterd zijn of de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn.
Zorg verder dat veiligheidsinformatiebladen van de gebruikte stoffen in het bedrijf eenvoudig beschikbaar zijn en/of zorg voor werkplekinstructiekaarten of gevarenkaart op werkplekken waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Op zo’n kaart staat de belangrijkste informatie uit het veiligheidsinformatieblad weergegeven: de naam van de stof, de gevaren die de stof met zich meebrengt, de preventieve maatregelen die worden aanbevolen en de maatregelen bij incidenten.
De werkgever moet ook adequate toezicht organiseren op de juiste toepassing van de voorschriften rond het werken met gevaarlijke stoffen.
Iedere werknemer die voor de eerste keer kan worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, wordt in de gelegenheid gesteld om vóór de aanvang van de werkzaamheden waarbij blootstelling kan ontstaan een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
Verder worden werknemers die werkzaamheden verrichten waarbij een redelijke kans bestaat dat zij worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen in de gelegenheid worden gesteld om een vrijwillig periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) te ondergaan. (ook wel PMO genoemd).
Doel van zo’n onderzoek is om de effecten van de blootstelling op de medewerkers in kaart te brengen. Dat kan vervolgens leiden tot individuele adviezen voor de medewerker en tot functiegerichte preventieve aanbevelingen richting directie en ondernemingsraad.
Collega's die op dezelfde wijze worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen hebben recht op een tussentijds onderzoek zodra bij één werknemer schadelijke gevolgen zijn vastgesteld.
Wensen
Met de tool ‘VIB-checker’ van de Inspectie SZW kunnen organisaties zelf checken of de VIB’s die ze ontvangen van leveranciers, aan de eisen voldoen. (Zie: www.vib-check.nl). Blijkt een VIB niet volledig, dan kunt u de leverancier gericht om een aangepast blad vragen.
Zie ook
Zelfinspectietool Gevaarlijke stoffen. Met dit digitaal instrument van Inspectie SZW is eenvoudig na te gaan of het gevaarlijke stoffenbeleid van een bedrijf aan de wettelijke eisen voldoet en welke aanpassingen eventueel nodig zijn.
|